Interstitiële Cystitis Etiologie, diagnose en behandeling
Disciplinegroep Farmacoepidemiologie en -therapie Faculteit Farmacie
Interstitiële Cystitis Etiologie, diagnose en behandeling September 1998 E.P.M. Teurlings e-mail correspondentie: E.P.M.Teurlings@students.pharm.uu.nl Universiteit Utrecht Faculteit Farmacie Disciplinegroep Farmacoepidemiologie en -therapie Sorbonnelaan 16 3584 CA Utrecht Begeleiding: Dr. A.C.G. Egberts, Ziekenhuisapotheker, TweeSteden Ziekenhuis, Tilburg en Disciplinegroep Farmacoepidemiologie en -therapie, Universiteit Utrecht Met speciale dank aan: Drs. K. van Dalen, Uroloog, Diakonessenhuis, Utrecht
Inhoudsopgave 1. VOORWOORD.6 2. SAMENVATTING.8 3. INTERSTITIËLE CYSTITIS.10 3.5.1. Geneesmiddel geï nduceerde IC .16 4. DIAGNOSE .18 5. BEHANDELING .22 5.1.1. Intravesicale spoelingen .23 6. CONCLUSIE .28 7. REFERENTIES .29 1. Voorwoord
“.Soms wou ik dat ik dood was, want de ellende en pijn zijn onverdraagzaam. Als ik
kanker had zou ik vroeger of later beter worden of dood gaan, maar met interstitiële cystitis
lijd ik dag na dag zonder hoop beter te worden . Vaak heb ik er aan gedacht om mezelf
om te brengen om zo van de pijn en het mentale lijden af te zijn die door deze ziekte
“Ik ben verpleegster en heb interstitiële cystitis. Ik heb meer dan 15 artsen versleten en
ben meer dan twee-en-een-half jaar bezig geweest om alleen al een diagnose te krijgen.”
“. 6 jaar is een lange tijd om aan deze vreselijke ziekte te lijden. Ik ben bijna aan het
eind van mijn latijn. Gedachten van zelfmoord komen erg vaak naar boven . interstitiële
cystitis heeft praktisch alle goede dingen uit mijn leven weggenomen. . Deze ziekte heeft
allerlei problemen veroorzaakt tussen mij en mijn vrouw. Ik voel me erg nutteloos.”
Bovenstaande ervaringen zijn geciteerd uit enkele van de vele brieven die patiënten met
interstitiële cystitis per jaar naar de Amerikaanse patiëntenvereniging voor interstitiële
cystitis patiënten (Interstitial Cystitis Association) sturen.1 Deze zeldzame en weinig
bekende blaasaandoening kan een ware lijdenstocht voor de patiënten zijn. De exacte
etiologie van interstitiële cystitis is nog onbekend en de diagnose van deze ziekte is moeilijk
te stellen. In dit literatuuronderzoek zal hier dan ook op ingegaan worden door allereerst
een inleiding op interstitiële cystitis, waarin onder andere de epidemiologie en de
symptomen worden besproken. Vervolgens komen de etiologie, diagnose en behandeling
2. Samenvatting
“. 6 jaar is een lange tijd om aan deze vreselijke ziekte te lijden. Ik ben bijna aan
het eind van mijn latijn. Gedachten van zelfmoord komen erg vaak naar boven .
interstitiële cystitis heeft praktisch alle goede dingen uit mijn leven weggenomen.”
Hierboven staat een citaat van een patiënt met Interstitiële Cystitis (IC). Deze
zeldzame en weinig bekende blaasaandoening kan een ware lijdenstocht voor de
patiënten zijn. IC is een zeldzame, chronische, inflammatoire aandoening van de
bindweefsellaag van de blaas. Het ziektebeeld wordt gekenmerkt door een hoge
mictiefrequentie, nycturie, suprapubische druk en een stekende, branderige pijn in
de onderbuik. In dit literatuuronderzoek zal ingegaan worden op de etiologie,
De oorzaak van IC is op dit moment nog steeds niet bekend. In de loop der tijd zijn
er tal van theorieën beschreven die slechts enkele van de vele symptomen konden
verklaren. Hiertoe behoren onder andere de volgende toegelichte theorieën: infectie,
auto-immuun ziekte, vasculaire of lymfatische obstructie, reflex sympathic dystrophy
en een defecte glycosaminoglycaan laag. Op dit moment is er nog steeds geen
enkele theorie die alle symptomen kan verklaren.
Hierdoor wordt ook de diagnosestelling bemoeilijkt. Daarbij komt nog dat de
ziekte, mede door zijn zeldzaamheid, onbekend bij huisartsen en urologen is. Verder
is het symptomen patroon complex en verwant met de symptomen van andere
aandoeningen. De periode tussen de eerste openbaring van de symptomen en de
uiteindelijke diagnose van IC bestrijkt vaak meerdere jaren. Regelmatig krijgen de
patiënten te horen dat het probleem “tussen de oren” zit.
De oorzaak van IC is nog onbekend. Een effectieve behandelingsmethode is niet
voorhanden. Op tal van manieren wordt dan ook getracht om de symptomen te
verlichten. Verschillende methoden zijn in het verleden effectief geweest, helaas is
gebleken dat een effectieve behandelingsmethode bij patiënt A niet even effectief bij
patiënt B hoeft te zijn. De huidige methoden bestaan uit medicamenteuze en niet
medicamenteuze therapieën. De medicamenteuze therapie bestaat uit intravesicale
blaasspoelingen en uit systemische therapie waarbij pijnstillers, antidepressiva en
calciumantagonisten gebruikt worden. De niet medicamenteuze therapie bestaat uit
zenuwstimulatie of een chirurgische ingreep waarbij de blaas geheel of gedeeltelijk
verwijderd wordt. Echter ook bij cystectomie hoeven de symptomen niet geheel te
In de Verenigde Staten wordt de laatste jaren steeds meer aandacht geschonken
aan IC. Hierdoor neemt de bekendheid van de ziekte toe en wordt de diagnose
eerder gesteld dan op dit moment in Nederland het geval is. Tevens vindt daar ook
veel onderzoek plaats naar IC en is op internet veel informatie te vinden:
• Interstitiële Cystitis Nederland: http://huizen.dds.nl/~icnl • Interstitial Cystitis Network: http://www.sonic.net/jill/icnet • Interstitial Cystitis Association: http://www.ichelp.com • National Institute of Diabetes and Digestive and Kidney Diseases (of the
http://www.niddk.nih.gov/health/urolog/pubs/cystitis/cystitis.htm
3. Interstitiële cystitis 3.1. Inleiding
Interstitiële Cystitis (IC) is een zeldzame, chronische, inflammatoire aandoening van de
bindweefsellaag van de blaas. Het ziektebeeld wordt gekenmerkt door een hoge
mictiefrequentie, nycturie, suprapubische druk en een stekende, branderige pijn in de
onderbuik.2,3 De ziekte wordt ook wel het blaaspijnsyndroom genoemd, vanwege de pijn die
de patiënten in hun onderbuik hebben. Deze pijn wordt veroorzaakt door een chronische
ontsteking in het bindweefsel van de blaas, gelegen onder het slijmvlies van de
urineblaaswand. Verlichting van de pijn treedt bij de meeste patiënten op na urineren;
sommige doen dit tot 60 keer per etmaal. De drang om continu te willen urineren zorgt
ervoor dat IC een grote invloed heeft op het dag- en nachtleven van de patiënt.
Onderzoek in de Verenigde Staten uit 1987 toonde aan dat vijftig procent van alle IC
patiënten niet in staat is om fulltime te werken.4 Daarnaast verdienen ze gemiddeld $500
per maand minder dan personen zonder de ziekte, terwijl ze dezelfde opleiding genoten
hebben. Verder toonde dit onderzoek aan dat de kwaliteit van leven van deze patiënten
slechter scoorde dan van patiënten die aan renale dialyse zijn toegewezen. De
onbekendheid van de ziekte wordt bevestigd doordat patiënten gemiddeld 4,5 jaar moesten
wachten voordat uiteindelijk de diagnose IC kon worden gesteld. In deze periode hadden de
patiënten aan gemiddeld vijf artsen hun symptomen voorgelegd.
3.2. Epidemiologie
In Nederland wordt de prevalentie van IC geschat op 8 tot 16 per honderdduizend
volwassenen.5 Dit bleek uit een enquête die onder urologen gehouden is. Hierbij zijn echter
geen patiënten meegerekend die niet meer gecontroleerd worden en/of die niet bij urologen
onder behandeling staan. Daarnaast is deze ziekte in Nederland nog steeds erg onbekend,
zelfs onder urologen. Daardoor worden op dit moment alleen de ernstige ziektegevallen en
vergevorderde stadia van de ziekte herkend. Het is dan ook waarschijnlijk dat de prevalentie
hoger is. Uit de genoemde prevalentie kan berekend worden dat er in Nederland minstens
1200 tot 2500 mensen deze ziekte hebben. Daarmee zijn er in Nederland ongeveer
evenveel mensen met IC als met meer bekende, zeldzame ziekten zoals cystische fibrose
en hemofilie.6 Ongeveer 90% van de patiënten zijn vrouwen.7 De ziekte komt voor bij alle
leeftijdsgroepen, echter het merendeel van alle patiënten heeft een leeftijd van 20 tot 60
jaar.8 De ziekte komt ook in mindere mate voor bij mannen en kinderen.9,10 De eerste
symptomen van de ziekte openbaren zich meestal bij vrouwen van middelbare leeftijd.
De ziekte komt vaker voor bij Joden4 en is zeldzaam bij Afrikanen.11 Verder is gebleken
dat mensen met het allel HLA-DR6 een vijf keer zo hoog risico hebben op IC.12 Er is echter
geen duidelijke erfelijke relatie gevonden.
Patiënten met IC hebben de ziekte voor de rest van hun leven, tenzij ze tot het uiterste
chirurgische redmiddel overgaan: een stoma dat na cystectomie de functie van de blaas
vervangt. Dit is echter wel een erg drastische manier van ingrijpen bij een aandoening van
niet maligne aard en waarbij juist chirurgie tot meerdere complicaties kan leiden.
3.3. Typen
Er worden twee typen IC onderscheiden, de vorm waarbij geen ulcera gevormd zijn, de
niet ulceratieve IC, en de vorm waarbij deze wel gevormd zijn, de ulceratieve IC.13
Type 1: niet ulceratieve IC
Niet ulceratieve vorm komt het meest voor bij vrouwen van jonge tot middelbare leeftijd.
Ze hebben een normale, bijna normale of vergrote blaascapaciteit, indien deze gemeten
wordt onder lokale anesthesie. Petechiën (ook wel puntbloedinkjes of glomerulaties) zijn te
Type 2: ulceratieve IC of klassieke IC
Ulceratieve IC komt het meest frequent voor bij vrouwen van middelbare tot oudere
leeftijd. De blaascapaciteit, gemeten onder lokale anesthesie, is kleiner. Dit wordt
waarschijnlijk veroorzaakt door fibrose van de blaas, waardoor deze stugger en kleiner
wordt. Tijdens een cystoscopie kunnen scheurtjes, littekens en Hunner’s ulcera
(stervormige, pijnlijke zweertjes) in de blaaswand gezien worden die bij een maximale
Bovenstaande indeling heeft echter therapeutisch geen consequenties. De
puntbloedinkjes zijn waarneembaar tijdens hydrodistensie (Zie hoofdstuk 4. Diagnose).
Hunner’s ulcera zijn slechts bij een klein percentage (20%) van de patiënten waar te
nemen14 en meestal pas in een laat stadium van de ziekte.
Figuur 1 Karakteristieke puntbloedinkjes van de blaas bij een IC patiënt gezien tijdens een
cystoscopie (links en midden)15 en een Hunner’s ulcer (rechts)16. De puntbloedinkjes (midden) zijn ontstaan na blaas hydrodistensie bij 80cm-100cm kwik druk gedurende 2 minuten.
3.4. Symptomen
De symptomen van IC verschillen van persoon tot persoon. Er is echter een aantal
gemeenschappelijke symptomen die betrekking hebben op het urinewegstelsel (zie Tabel
Tabel 1 Symptomen van IC5,17
• hoge mictiedrang en -frequentie, zowel gedurende de dag als nacht;
• een gevoel van druk en pijn rondom de blaas, onderbuik en perineum;
• verlichting van de pijn bij blaaslediging;
• verergering van de symptomen tijdens de menstruatie bij de meeste vrouwen;
• ongemak en pijn in de penis en scrotum bij mannen.
Deze symptomen worden veroorzaakt door een chronische ontsteking in het bindweefsel
van de blaas, dat gesitueerd is onder het slijmvlies van de urineblaaswand. Deze ontsteking
veroorzaakt een continue pijn in de onderbuik. Hiervan is dan ook de Nederlandse naam
van IC afgeleid: blaaspijnsyndroom. De ziekte openbaart zich vaak van de een op andere
dag. Dit alles zorgt er voor dat de invloed van deze ziekte groot is op het dagelijkse leven
van een IC patiënt. Of zoals het in de folder van de stichting ISIS staat: de patiënten
hebben dag in dag uit, jaar in jaar uit, pijn in de onderbuik. Plassen lucht op, daardoor wordt
het toilet zowel overdag als ‘s nachts frequent bezocht. Het leven wordt beheerst door
slechts een gedachte: ‘Waar vind ik het volgende toilet?’.
3.5. Etiologie
De precieze etiologie is op dit moment nog steeds onbekend. In de loop van de decennia
zijn er allerlei theorieën naar voren gebracht die hier ten grondslag kunnen liggen aan deze
aandoening. Op dit moment is er echter nog geen enkele theorie die alle symptomen van IC
kan verklaren. De algemene opvatting is echter dat er sprake is van multifactoriële
aandoening.18,19 Enkele van de meest genoemde theorieën (zie Tabel 2) in de literatuur die
ten grondslag zouden kunnen liggen aan IC worden hier besproken.
Tabel 2 Theorieën die gebruikt zijn om IC te verklaren.
• Vasculaire of lymfatische obstructie
Infectie
Doordat patiënten met IC een chronische ontsteking hebben, is een infectieuze etiologie
vaak voorgesteld. Hunner was een van de eersten die een chronisch bacteriële infectie als
onderliggende factor voor de ontwikkeling van IC opperde.20 Sindsdien zijn er vele
onderzoeken gedaan om bacteriën en fungi door cultuur groei of met microscopisch
onderzoek in urine21 of blaas weefsel22 aan te tonen. Deze methoden waren niet succesvol.
Daarnaast zijn nieuwe en meer moderne technieken, zoals electro-microscopie en
verschillende moleculaire strategieën, de laatste jaren ook zonder vruchtbare resultaten
geweest. In een recent onderzoek kon geen bacterieel DNA aangetoond worden in de blaas
van IC patiënten met de PCR techniek.23 Bacterie kweken bij IC patiënten hebben nog geen
eenduidende bacterie(n) kunnen aantonen in verschillende onderzoeken. 24 Hierdoor lijkt het
onwaarschijnlijk dat een bacterie de oorzaak is van IC.
Auto-immuun ziekte
IC is een aandoening van inflammatoire origine. Het is echter niet bekend een mogelijke
oorzaak een orgaan specifieke auto-immuniteit zou kunnen zijn. Hiervoor zijn geen harde
bewijzen gevonden, hoewel IC patiënten, voor een auto-immuun ziekte karakteristieke,
hoge serologische antilichaam gehalte hebben. Dit is ook het geval bij andere orgaan
specifieke auto-immuun ziekten, zoals bijvoorbeeld myastenia gravis, diabetes mellitus en
de ziekte van Graves. De histopathologie van deze aandoeningen vertoont veel
overeenkomsten met die van IC.25 Andere niet specifieke auto-immuun ziekten zoals
systemische lupus erythematodes (SLE) en reumatoï de artritis (RA) worden ook als
eventuele oorzaak gezien. Recentelijk is gebleken dat SLE en RA bij IC patiënten 30-50
keer respectievelijk 4 keer zo vaak voorkomen dan in een normale populatie.26 Deze waarde
is voor het irritable bowel syndrome (IBS), eveneens een aandoening met onbekende
etiologie, zelfs 100. Verder hebben IC patiënten ook een verhoogde prevalentie van
allergieën, fibromyalgie en een gevoeligere huid ten opzichte van een gezonde populatie.26
Het lijkt er dus op dat IC geassocieerd is met andere auto-immuun aandoeningen.
Vasculaire of lymfatische obstructie
Bij IC vindt vasodilatatie van de submucosa en van de M. detrusor van de blaas plaats.27
Abnormaliteiten in of obstructie van de lymfevaten28 of van het vaatstelsel29 zouden dan ook
ten oorsprong kunnen liggen aan de klachten van IC patiënten. Onderzoeken met
proefmodellen van dieren hebben deze theorie echter nooit kunnen bevestigen.30 Daarnaast
zijn chirurgische ingrepen om de lymfatische en vasculaire toevoer te blokkeren niet
succesvol geweest in het verlichten van de symptomen.31
Reflex Sympathic Dystrophy (RSD)
RSD behoort tot de skeletspier aandoeningen, waarvan gedacht wordt dat het een
neurovasculair pijn syndroom is.32 Ischemie door sympatische overactiviteit zou hier aan ten
grondslag aan liggen. De eerste symptomen bestaan uit vasculaire tonus instabiliteit en
ontwikkeling van een ander soort pijn boven op de pijn die veroorzaakt wordt door de
oorspronkelijke verwonding. De pijn van RSD wordt gekarakteriseerd als branderig en
intens. Vaak wordt de patiënt 's nachts wakker gehouden en treedt exacerbatie op bij
bijvoorbeeld kleine bewegingen die in eerste instantie de pijn verlichtten. Een andere
overeenkomst met IC vormt de in beide gevallen gebruikte dimethylsulfoxide in de therapie
(Zie hoofdstuk 5.1.1. Intravesicale spoelingen). Dit toont de nodige overeenkomsten met
IC. Soms wordt gedacht dat IC een vorm van RSD is.33
Defecte glycosaminoglycaan laag
Het blaas urotheel oppervlakte wordt bedekt met een laag van glycosaminoglycanen.
Deze natuurlijke coating speelt een belangrijke rol bij de protectie van de blaas tegen
zouten, micro-organismen, carcinogenen en andere stoffen in de urine. Een defect aan
deze laag kan er toe leiden dat potentiële toxische substituenten vanuit de urine migreren
naar het dieper gelegen weefsel en zo een chronisch inflammatoire reactie kan veroorzaken
in de subepithele lagen.34,35 Uit ultrastructurele onderzoeken is echter gebleken dat deze
laag in vroege stadia van IC intact is.36 Daarnaast hebben radio isotope experimenten geen
significant verschil in de absorptie capaciteit van de blaas kunnen aantonen in vergelijking
met de controle groep.37 De behandeling van IC met een synthetisch gesulfateerd
polysaccharide pentosan polysulfaat natrium blijkt evenwel positieve effecten te hebben bij
het verlichten van de symptomen.38,39,40,41,42 Het idee is dat pentosan polysulfaat een
synthetische glycosaminoglycanen laag op het blaasepitheel vormt en daarmee de protectie
van de laag tegen toxische substituenten verhoogt.
Verder bestaat er ook de mogelijkheid dat bepaalde stoffen en/of organismen in de urine
het blaasepitheel beschadigen of doordringen tot de diepere lagen van het blaas weefsel
zonder dat deze beschadigd is. Deze toxische substituenten kunnen bestaan uit bacteriële,
virale of fungale organismen, medicijnen of voedselbestanddelen. Hier zijn ook nog steeds
zijn geen harde bewijzen gevonden die deze theorie bevestigen.24,43,44,45,46,47
Een recente theorie die bovenstaande theorie nog verder uitbouwt en nog meer
symptomen van IC kan verklaren, heeft te maken met het kalium ion. Een kalium
gevoeligheidstest kan bij IC patiënten de permeabiliteit van het blaasepitheel testen.41,48 Bij
70% van de patiënten werd een provocatie van de symptomen waargenomen indien
intravesicaal een 40mmol in 100ml zout oplossing van kaliumchloride werd toegediend ten
opzichte van een waterige oplossing. De hypothese is gebaseerd op het idee dat een sterk
geladen kation bindt aan de (beschadigde) glycosaminoglycaan laag van de blaas en
hiermee de permeabiliteit van het in urine in grote concentratie aanwezige kalium vergroot.
Het urinekalium diffundeert hierdoor naar de interstitiële ruimten. Hier kan het kalium zijn
weg op verschillende manieren vervolgen. Ten eerste kan het weer in het bloed
geabsorbeerd worden, dan is er niks aan de hand. Ten tweede kan het, als het lang genoeg
aanwezig blijft in de interstitiële ruimten, sensibele zenuwen prikkelen. Ten derde kan het
zenuwen van glad spierweefsel prikkelen waarbij bloedvaten beschadigd worden. Op deze
manier kan kaliumchloride passage zowel de mictiedrang verklaren als ook de instabiliteit
van de M. detrusor. Hiermee verklaart deze hypothese ook waarom kaliumrijk voedsel door
IC patiënten vermeden wordt (zoals citrus vruchten, chocolade en tomaten sap).
Ondanks de vele theorieën die ten grondslag kunnen liggen aan IC zijn er nog steeds
geen bewijzen gevonden dat één van deze theorieën opgaat. Dit en de complexiteit van de
theorieën versterkt de gedachte dat IC een multifactoriële oorzaak heeft die uiteindelijk leidt
3.5.1. Geneesmiddel geï nduceerde IC
Ondanks het feit dat de oorzaak van IC onbekend is, is gedurende de afgelopen vijf jaar
echter wel de oorzaak ontdekt van een bepaald aantal gevallen van IC, nl. geneesmiddel
geï nduceerde IC (GGIC). Het bleek dat tiaprofeenzuur (Surgam®), een propionzuur
afgeleide NSAID, IC kan induceren.49,50,51,52 De symptomen van GGIC en IC zijn gelijk en er
is geen histologisch verschil tussen beide vormen van IC. De symptomen beginnen meestal
in een periode die 2 weken tot 2 jaar na aanvang van de therapie bestrijkt.53 Gebleken is dat
na het staken van de therapie met tiaprofeenzuur de symptomen van IC gemiddeld na 6-14
weken meestal geheel verdwenen zijn zonder blijvende schade. Bij sommige patiënten had
echter al een chirurgische ingreep plaatsgevonden.54 Het is dan ook belangrijk dat GGIC
herkend wordt en dat de bijwerkingen bekend zijn. Sinds de eerste publicatie van GGIC
door tiaprofeenzuur in 199149 tot en met 1997 zijn er meer dan 150 gevallen gepubliceerd
met GGIC, waarvan enkele onterecht als IC zijn gediagnosticeerd.54 Het mechanisme
waarmee tiaprofeenzuur IC veroorzaakt is onbekend. Naast tiaprofeenzuur zijn er ook
andere geneesmiddelen gemeld, waaronder diclofenac, naproxen, piroxicam en
cyclofosfamine, die incidenteel een vorm van (hemorrhagische) niet bacteriële cystitis
zouden kunnen veroorzaken. Voor deze geneesmiddelen is echter nooit duidelijk een
Uit bovenstaande blijkt dat verschillende geneesmiddelen gerapporteerd zijn die IC
incidenteel kunnen veroorzaken. Alleen voor tiaprofeenzuur als veroorzaker van IC is een
groter aantal gevallen gemeld. Tevens is het de enige NSAID die GGIC kan veroorzaken.
Hiermee dient dan ook rekening gehouden te worden als er een NSAID wordt
voorgeschreven, aangezien tiaprofeenzuur geen therapeutische voordelen heeft boven
4. Diagnose
Op dit moment is het in Nederland voor een IC patiënt een lange weg (enkele jaren)
voordat IC gediagnosticeerd wordt. Dit komt door de onbekendheid van de ziekte bij
huisartsen en urologen. Daarnaast zijn er erg veel grensgevallen van patiënten die net niet
voldoen aan de NIH criteria (zie Tabel 3). Gebleken is dat patiënten pas in een later stadium
van de ziekte aan al deze criteria voldoen.5 Verder berust de diagnosestelling grotendeels
op uitsluiting van andere ziekten die de eerder genoemde symptomen kunnen veroorzaken.
Hiertoe behoren blaasontsteking, vaginale infecties en klachten die veroorzaakt kunnen
worden door bestraling van het maagdarmkanaal, blaaskanker, eosinofiele en tuberculose
cystitis. Andere oorzaken zijn nierstenen, endometriose en neurologische stoornissen.
Verder kan het klachtenpatroon ook nog veroorzaakt worden door herpes of seksueel
overdraagbare ziekten en door chronische bacteriële en niet bacteriële prostatitis.
Tabel 3 IC criteria zoals deze in 1987 door NIH (National Institutes of Health) zijn
opgesteld.6,55,56 Categorie A: aan tenminste één van de volgende twee criteria moet voldaan worden: 1. Diffuse puntbloedinkjes (10 of meer per quadrant) in ten minste drie quadranten van
2. Een klassiek Hunner’s ulcer. Categorie B: aan tenminste één van de volgende symptomen moet voldaan worden: 1. Pijn geassocieerd met de blaas. 2. Mictiedrang. Als toevoeging, volgens de NIH IC criteria, mogen geen van de hier onder staande feiten
of symptomen van toepassing zijn op de patiënt:
1. Leeftijd < 18 jaar. 2. Mictiefrequentie van minder dan 8 keer per dag. 3. Nycturia minder dan 2 keer per nacht. 4. Maximale blaascapaciteit groter dan 350cc bij bewustzijn. 5. Afwezigheid van een intense behoefte om te urineren als de blaas met 100cc gas of
150 cc water gevuld is tijdens cystoscopie.
6. Onvrijwillige blaascontracties op het cystometrogram bij middelmatige
7. Symptomen zijn korter dan 9 maanden aanwezig. 8. Afname van de symptomen door gebruik van anti-microbiële middelen (urineweg
antibiotica/anticeptica), anticholinergica of antispasmolytica.
9. Urineweg of prostaatinfectie gedurende de laatste 3 maanden. 10. Actieve genitale herpes of vaginitis. 11. Uteriene, cervicale, vaginaal of urethrale kanker gedurende de afgelopen 5 jaar. 12. Een verleden met cyclosfosfamide of chemische cystitis, tuberculose, of
13. Een verleden met blaastumoren (zowel benigne als maligne).
Patiënten met aanhoudende blaasklachten komen meestal via de huisarts terecht bij een
uroloog. Als eerste vindt afname van de anamnese plaats, gevolgd door een lichamelijk
onderzoek. Aan de hand hiervan wordt een differentiaaldiagnose gemaakt en wordt bepaald
wat voor aanvullend onderzoek nodig is. Hieronder zullen enkele punten van deze gang van
zaken toegelicht worden die leiden tot de uiteindelijke diagnose.
Anamnese
Uit de anamnese van de patiënt, die door de uroloog wordt afgenomen, blijkt dat er
verschillende klachten bestaan die betrekking hebben op het mictiegedrag. Deze kunnen
echter ook veroorzaakt worden door andere aandoeningen. Om deze uit te sluiten is
Lichamelijk onderzoek
Het lichamelijke onderzoek bestaat uit verschillende stadia. Allereerst wordt de patiënt
oppervlakkig onderzocht om de pijn te lokaliseren. Hierbij kan bijvoorbeeld kwaadaardige
baarmoederhalskanker uitgesloten worden. Vervolgens wordt het mictiegedrag van de
patiënt vastgesteld door deze een plaslijst bij te laten bijhouden. IC patiënten hebben een
verhoogde mictiefrequentie, zowel overdag als gedurende de nacht. Dit wordt veroorzaakt
door de pijn bij een volle blaas, gelokaliseerd in de onderbuik, de rug en in het kruis. Deze
pijn verdwijnt na het plassen en bemoeilijkt of verhindert in zijn geheel het vrijen. Andere
kenmerkende eigenschappen zijn incontinentie, hoge mictiefrequentie en een mictievolume
kleiner dan 350ml. Vaak hebben de patiënten hun eetpatroon aangepast. Citrusvruchten,
koffie en koolzuurhoudende dranken verergeren de klachten. Daarnaast hebben ze vaak
een voedsel- of geneesmiddelenallergie. De klachten ontstaan acuut en de patiënten weten
vaak de dag nog te herinneren waarop de klachten begonnen. Als één van de NIH criteria
wordt gesteld dat patiënten de klachten langer dan negen maanden moeten hebben, om
bijvoorbeeld een blaasontsteking uit te sluiten.
Hierna wordt de urine onderzocht op de samenstelling en worden door het maken van
urinekweken eventuele infecties uitgesloten. Kenmerkend voor IC patiënten zijn namelijk de
mictieklachten in samenhang met steriele urine. Veel IC patiënten hebben echter enkele
niet succesvolle antibiotica kuren tegen een vermeende blaasinfectie gehad. Dit is echter
ook meteen een punt van discussie: de NIH criteria sluiten IC uit, wanneer patiënten in de
afgelopen drie maanden een bacteriële cystitis hebben gehad. Blaasontsteking is echter
een veel voorkomende aandoening, en IC patiënten kunnen dit natuurlijk net zo goed
oplopen. Verder wordt het bloedsediment (RBC, WBC) onderzocht.
Wanneer ook dit in de richting van IC wijst, vindt er cystoscopie gevolgd door
Aanvullend onderzoek
Bij de cystoscopie bij bewustzijn zijn puntbloedinkjes of Hunner’s ulcers zichtbaar.
Tevens kan de blaascapaciteit getest worden met een hydrodistensie. Hierbij wordt bij
bewustzijn van de patiënt de blaas maximaal gevuld met een fysiologisch zout oplossing tot
deze een mictiedrang krijgt. Bij IC patiënten treedt deze drang meestal op bij een vulling van
minder dan 150ml. Tevens kunnen door het oprekken van de blaas op dit moment de
puntbloedinkjes beter waargenomen worden. Hunner’s ulcers zijn slechts bij een klein
gedeelte van de patiënten waar te nemen. Deze patiënten verkeren vaak al in een
vergevorderd stadium van het ziekte proces.
Tabel 4 Diagnostische criteria voor de diagnosestelling van IC, gebaseerd op een
Pathologie van blaas biopsie 91% Mictie geschiedenis 83% Mestcellen in blaasbiopsie 79% Cystoscopie onder anesthesie 63% Cystoscopie 56% Urodynamisch onderzoek 55% NIH criteria 26%
Wanneer de blaascapaciteit klein is of puntbloedinkjes optreden, bij een hydrodistensie
bij bewustzijn, wordt een enkele uren durende hydrodistensie onder narcose uitgevoerd. Nu
wordt de blaas maximaal gevuld met 80cm waterdruk. De puntbloedinkjes zijn dan nog
talrijker dan bij de eerste hydrodistensie door de hoge spanning van de blaas. Dit wordt ook
wel het “huilen van de blaas” genoemd. Door de verhoogde druk zijn de puntbloedinkjes in
een vroeger stadium van de ziekte waarneembaar. Deze hydrodistensie onder narcose
behoort tot één van de vroege behandelingsmethoden van IC. Gebleken is namelijk dat de
klachten afnemen doordat de blaas gedurende enkele maanden ongevoeliger wordt door
deze zogenaamde “Helmstein procedure”. De blaascapaciteit is minder dan 500ml, terwijl
deze van gezonde personen 750ml is. De blaas van IC patiënten is dus stugger dan die van
gewone patiënten en naarmate de ziekte vordert, verschrompelt de blaas meer en meer. Bij
deze hydrodistensie wordt niet alleen de blaascapaciteit bepaald, maar vindt tevens een
urodynamisch onderzoek plaats. Met cystometrie worden onvrijwillige blaascontracties
geregistreerd. Deze blaasinstabiliteiten geven namelijk dezelfde klachten als IC. Ten derde
kunnen bij deze hydrodistensie blaasbiopten genomen worden uit meerdere verschillende
(rode) plaatsen van de blaas. Het blaasweefsel wordt dan later in het laboratorium
pathologisch onderzocht om andere oorzaken van de klachten uit te sluiten, zoals
bijvoorbeeld een blaastumor. Bij het microscopisch onderzoek wordt ook gekeken naar het
aantal mestcellen per gezichtsveld. Bij IC patiënten wordt er van uitgegaan dat minstens 40
mestcellen per gezichtsveld zichtbaar moeten zijn. Dit staat echter ter discussie, omdat er
ook IC patiënten zijn met minder of geen mestcellen. Daarnaast is aangetoond dat
mestcellen niet bruikbaar zijn bij de diagnose van IC.57 Recent is daarentegen juist
aangetoond dat de ratio van mestcellen in de detrusor en mucosa weer wel van belang kan
zijn bij de diagnose van IC.14 Verder wordt er gekeken naar lymfocyten ophopingen en naar
Uit een onderzoek naar IC in Nederland is gebleken dat Nederlandse urologen IC
vaststellen op bovenstaande manier d.m.v. urine culturen en urine onderzoek (zie Tabel 4).
In 90% van de gevallen wordt dit gevolgd door cystoscopie met of zonder biopsie en
cystometrograms.5 De NIH criteria staan laag op de lijst, dit kan verklaard worden doordat
alle punten van de criteria pas op het moment bekend zijn als de diagnose IC gesteld is. De
criteria worden dan gebruikt om de diagnose achteraf te bevestigen. Tevens is de
hoeveelheid aan mogelijke diagnoses enorm uitgebreid bij een potentiële IC patiënt. De NIH
criteria zijn te beperkt om een duidelijk onderscheid hiertussen te maken.
5. Behandeling
Zoals eerder gebleken is, is er geen gebrek aan theorieën die de symptomen van IC
trachten te verklaren, er zijn echter nog meer behandelingsmogelijkheden voor IC
uitgeprobeerd. De behandeling van IC is moeilijk. Niet elke therapie is bij elke patiënt even
effectief, zodat meestal meerdere therapieën uitgeprobeerd moeten worden om de meest
geschikte voor een patiënt te vinden. Eén methode is wel effectief gebleken, maar deze is
meteen wel erg drastisch: cystectomie. En dit betekent niet altijd dat de klachten verdwenen
Tabel 5 Behandelingsmethoden voor IC. Tussen haakjes is de hoeveelheid literatuur
aangegeven (+++=veel, +=weinig) die over het betreffende onderwerp gevonden is.
Medicamenteus Niet medicamenteus Intravesicaal Ileocystoplastiek (+++) Fysiologisch zout (+++) TENS (++) DMSO (+++) Cystectomie (++) Natrium pentosan polysulfaat (+++) Heparine (++) Oxybutinine (++) Zilvernitraat Systemisch Pijnstillers (+) Antidepressiva (+) Calciumantagonisten (++)
De behandeling van IC wordt bemoeilijkt door de onbekende etiologie. De therapie is
hierdoor vooral gericht op verlichting van de symptomen. De verschillende
behandelingsmogelijkheden van IC zijn in te delen in een medicamenteuze en niet
medicamenteuze behandeling. De medicamenteuze therapie is onder te verdelen in
intravesicale en systemische therapie. Verder is de therapie basaal in te delen in drie typen.
Ten eerste, zijn er de geneesmiddelen die de pijn verlichten, ten tweede zijn er de
destructieve methoden (hydrodistensie en etsende agentia, zoals zilvernitraat), waarbij met
een mechanisme of chemische behandeling de blaasepitheel lagen beschadigd worden. Na
regeneratie van het epitheel verminderen de symptomen tijdelijk. Het derde type
behandeling berust op epitheel coating technieken waarbij de weerstand van het
blaasepitheel verhoogd wordt. Tabel 5 bevat een opsomming van de verschillende
geneesmiddelen en methoden voor de behandeling van IC. Enkele jaren geleden is er een
onderzoek onder urologen gehouden naar de methoden en geneesmiddelen die zij
gebruiken bij de behandeling van IC. Een overzicht hiervan is te vinden in Tabel 6.
Tabel 6 Percentage van het aantal Nederlandse urologen dat de methoden of
geneesmiddelen gebruikt voor de behandeling van IC.5
DMSO blaas spoelingen 80% Hydrodistensie 80% Pentosanpolysulfaat 38% Amytriptyline 21% Corticosteroï den 18% Antiflogistische injecties 9% Zilvernitraat spoelingen 5% Catheter 1% Divers 25%
5.1. Medicamenteuze therapie
Intravesicale therapie is vooral gericht op de blaaswand inflammatie om zo
symptomatisch de pijn te verlichten en om de mictiefrequentie en -drang te verlagen. Dit kan
door de destructieve- en coatingsmethoden. Intravesicale therapie omvat naast mono- ook
combinatietherapieën. Een voordeel van intravesicale therapie boven systemische therapie
is dat hoge lokale concentraties van het geneesmiddel verkregen worden met relatief weinig
systemische bijwerkingen. Een nadeel is echter de pijnlijke catheterisatie, de kosten, het
ongemak om voor een behandeling naar het ziekenhuis te komen en de mogelijke initiatie
van een infectie. De volgende (genees)middelen worden toegepast.
Fysiologisch zout
Bij de eerste behandeling van IC patiënten wordt de Helmstein procedure toegepast.
Hierbij vindt onder verdoving van de patiënt met een ruggenprik een hydrodistensie van de
blaas plaats met fysiologisch zout. Door het oprekken van de blaas wordt deze tijdelijk
ongevoeliger en nemen de klachten voor enkele maanden af. Deze procedure is echter
DMSO is de eerste keus voor intravesicale therapie en behoort bij IC tot de standaard
behandelingsmethoden.58 De werking berust op de anti-inflammatoire, analgetische, spier
relaxerende en mestcel remmende werking van DMSO.59 Hierdoor geeft de behandeling
een vermindering te zien van mictiefrequentie en pijn.60 Daarnaast treden er geen
systemische of lokale toxiciteit op. Een nadeel is echter dat het in 10-15% van de gevallen
in eerste instantie een exacerbatie te zien geeft van de symptomen door chemische
cystitis.58,61 Verder wordt de knoflookachtige adem en smaak in de mond die de patiënten
de eerste 24 tot 48 uur van de therapie hebben door de pulmonale excretie van een klein
gedeelte van de DMSO als dimethyl sulfide als uitermate lastig ervaren.62 In het algemeen
werkt DMSO goed en kan ook in combinatie met andere geneesmiddelen worden
geï nstilleerd, zoals heparine, corticosteroï den en bicarbonaat. De blaas wordt wekelijks
gespoeld met 50ml 50% waterige DMSO oplossing gedurende 15 minuten.
Natrium pentosan polysulfaat
Bij IC patiënten wordt verondersteld dat de beschermende glycosaminoglycanen laag
defect is. Natrium pentosan polysulfaat (PPS) bestaat uit een negatief geladen,
gesulfateerde polysaccharide ester met de eigenschappen van gesulfateerde
glycosaminoglycanen en een affiniteit voor mucosale membranen. De hypothese berust
erop dat PPS zich bindt aan het epitheel van de blaas.38,39,40,41,63 De hydrofiele
sulfaatgroepen zijn in staat om water te binden, hierdoor neemt de dikte van de
beschermingslaag toe en wordt het moeilijker voor stoffen om de barrière te passeren en te
absorberen in het interstitium. Op deze manier wordt op synthetische basis de defecte
glycosaminoglycaan laag van de blaas bij IC patiënten hersteld of vervangen. PPS is het
eerste orale geneesmiddel (dosering 200 tot 400mg, 2-4x per dag)42 dat ontwikkeld is voor
IC. Naast de orale vorm (Elmiron®) wordt PPS ook intravesicaal toegepast.
In klinisch onderzoek naar de orale toepassing van PPS verbeterden de symptomen van
IC bij 28% tot 63% van de behandelde patiënten. Bij lange termijn behandeling is gebleken
dat 6% tot 19% van de behandelde patiënten voordeel heeft van PPS.63,64 Bij de
behandeling treedt in het begin vooral pijn verlichting op en pas later neemt de
mictiefrequentie af en het volume toe (6-9 maanden).65 De behandeling bleek geen
significante verbetering te geven bij de met IC geassocieerde nycturie.66 De bijwerkingen
zijn grotendeels van gastro-intestinale aard.
Naast orale toediening wordt PPS, vooral in Nederland, ook intravesicaal toegepast
(Dosering 300mg per 50ml, 3x per week). Hierbij blijkt PPS ook effectief te zijn in het
verlichten van de symptomen van IC en treden geen belangrijke bijwerkingen op.67
Polysacchariden kunnen allergische reacties opwekken, daarom wordt er in zo'n geval
naast heparine of PPS nog een anti-histaminicum (hydroxyzine en cimetidine) gegeven om
Beide toedieningsvormen, oraal en intravesicaal PPS, blijken bij een gedeelte van de
patiënten de symptomen van IC te verlichten door verlaging van de permeabiliteit van de
Heparine
Heparine is eveneens een polysaccharide en werkt op dezelfde manier als PPS.69
Intravesicaal wordt 20.000U in 10ml water toegediend.41 Deze oplossing wordt drie keer per
week door de patiënt zelf ingebracht en verblijft 30-45 minuten in de blaas. Gemiddeld duurt
het 4 tot 12 maanden voordat er een positief effect optreedt. Het wordt dan ook aanbevolen
om de therapie minimaal 6 tot 9 maanden voort te zetten.
Bij een onderzoek met 48 patiënten naar de behandeling met heparine, bleken 27
patiënten (56%) een klinische vooruitgang te hebben.70 De patiënten werden drie keer per
week intravesicaal met 10.000U heparine in 10ml water behandeld. Helaas was dit geen
dubbelblind onderzoek. Verder is gebleken dat bij heparine de resultaten beter worden
naarmate de therapieduur en frequentie toeneemt.
Oxybutinine
Oxybutinine chloride (Dridase®) wordt in een spoeling toegepast om de onvrijwillige
detrusorcontracties te remmen en zo de mictiefrequentie, mictiedrang en nycturie te
verminderen.71 Oxybutinine wordt in spoelingen van 5-10mg in 50ml intravesicaal
Zilvernitraat
Zilvernitraat behoort tot de etsende agentia. Een zilvernitraat blaasspoeling behoort tot
de meest pijnlijke behandelingen en wordt onder narcose uitgevoerd.72 Ooit behoorde het
tot één van de weinige beschikbare behandelingsmethoden. Verondersteld wordt dat de
werking berust op beschadiging van het blaasepitheel. Het immuun systeem zorgt er echter
voor dat dit weer hersteld wordt met een minder gevoelige blaas als resultaat. Een
bijkomende voordeel is dat zilvernitraat ook anti-bacterieel is, zodat eventueel in de blaas
aanwezige bacteriën uitgeroeid worden. Bacteriën in de urine behoort echter niet tot de
kenmerken van IC. Op dit moment groeit het aantal behandelingsmethoden, die vaak
minder pijnlijk zijn. Hierdoor wordt de therapie met zilvernitraat minder toegepast.
Pijnstillers
Pijnstillers worden gebruikt om de (mictie) pijn te verminderen. Voorbeelden zijn diclofenac,
tramadol (Tramal®), acetylsalicylzuur, paracetamol en ibuprofen.71
Antidepressiva
Ook antidepressiva (amitriptyline) worden voorgeschreven. De centrale en perifere anti-
cholinergische werking van amitriptyline (25mg 1x daags) zorgt voor een afname van de
Calciumantagonisten
Calciumantagonisten (nifedipine) remmen de detrusorcontracties en de cel gemedieerde
immuun respons. Daarnaast treedt vasodilatatie op, hierdoor neemt de bloedstroom naar de
blaas toe.71 De mictiedrang en -frequentie nemen hierdoor af. Tegenstrijdig hieraan is echter
dat calciumantagonisten juist worden toegepast bij ziekten met blaasspasmen en dat dit
volgens de NIH criteria juist een punt van uitsluiting is.
Verder worden PPS en DMSO ook systemisch toegepast, voor meer informatie zie
hoofdstuk 5.1.1. Intravesicale spoelingen.
5.2. Niet- medicamenteuze therapie Ileocystoplastiek
Bij ileoplastiek wordt het grootste gedeelte van de blaas operatief verwijderd en vervangen
door een stuk van de dunne darm, om zo de symptomen van IC te verminderen. Een nadeel
van deze methode is dat het trigonum, het gevoelscentrum van de blaas waar ureter en
urethra in de blaas uitmonden niet verwijderd wordt. Recent is een onderzoek gepubliceerd
waarbij een verschil in resultaat op de behandeling werd waargenomen tussen niet ulceratieve
en ulceratieve IC.74 De methode bleek niet geschikt te zijn voor niet ulceratieve IC patiënten.
Transcutaneous electrical nerve stimulation (TENS)
De symptomen van IC, zoals mictiedrang, -frequentie, onderbuik pijn gerelateerd aan
blaasvulling en de gereduceerde blaascapaciteit kunnen ook deels neurologisch verklaard
worden. Bij transcutaneous electrical nerve stimulation (TENS) worden milde elektrische
pulsen het lichaam ingestuurd via de navel, vagina (vrouwen) of rectum (mannen) door een
apparaat dat de patiënt bij zich draagt.75 Gedurende enkele minuten tot uren worden de
afferente gemyelineerde zenuwen gestimuleerd. Hierbij worden de zenuwen refractair, de
excitatie van de zenuwen neemt af, dit leidt tot verlichting van de pijn voor IC patiënten. Als
secundair effect kan ook de mictiefrequentie afnemen. Verder wordt nog gesuggereerd dat de
bloedtoevoer naar de blaas toeneemt, de bekkenbodem spieren die de blaas controleren
sterker worden en dat hormonen vrijkomen die de pijn blokkeren.76 TENS wordt bij patiënten
met IC pas toegepast als andere mogelijkheden geen effecten meer hebben.
Cystectomie
Bij cystectomie wordt de gehele blaas verwijderd. De urine wordt na verwijdering van de
blaas via gedevieerd naar een stoma. Een belangrijk punt bij de overweging voor een patiënt
om over te gaan tot cystectomie is dat na verwijdering van de blaas sommige patiënten nog
steeds verschillende symptomen van IC ervaren en dat er tal van complicaties kunnen
ontstaan door een chirurgische ingreep.77 Daarnaast is cystectomie wel een erg drastische
maatregel voor aandoening van niet maligne aard.
Bovenstaande methoden en geneesmiddelen zijn slechts een selectie uit de vele die
toegepast zijn in de loop der jaren. Ze worden op dit moment nog steeds toegepast, maar
hebben een niet gegarandeerde effectiviteit.
6. Conclusie
Zoals al eerder gezegd is IC een chronisch syndroom met een onbekende oorzaak.
Ondanks het feit dat IC een fysiologische basis heeft en er geen bewijzen zijn dat het
veroorzaakt wordt door stress, blijkt de ziekte te resulteren in psychosociale verlegenheid.78
Zoals in het voorwoord uit citaten van patiënten bleek, brengt het mensen in verlegenheid,
ze kunnen niet normaal werken, hebben mislukte relaties achter de rug, kunnen geen
normale geslachtsgemeenschap hebben of hebben regelmatig suï cidale gedachten en in
sommige gevallen plegen patiënten zelfmoord door de onverdraagzaamheid van de
ziekte.79 Deze patiënten moeten leren omgaan met allerlei problemen, ze kunnen door de
stress zichzelf de schuld gaan geven van hun problemen die een fysiologische oorzaak
hebben. Dit leidt vaak tot een verminderd zelfvertrouwen en heeft een grote invloed op
De zeldzaamheid en onbekendheid van de ziekte bemoeilijken dit nog meer. De oorzaak
van de ziekte wordt getracht te verklaren met tal van theorieën, maar een theorie die alle
symptomen kan verklaren is nog niet gevonden. Diagnosestelling van de ziekte is een
langdurig en ingewikkeld proces. Patiënten doen er meerdere jaren over voordat ze
uiteindelijk gediagnosticeerd worden met IC. Voor de behandeling zijn tal van methoden
uitgeprobeerd, die meestal bij slechts een klein gedeelte van de patiënten werkzaam zijn.
Het is dan ook van belang om huisartsen en urologen goed te informeren over deze
ziekte, zodat deze sneller herkend wordt en de behandeling van de patiënt sneller gestart
kan worden om het leed te beperken. Daarnaast is het van groot belang dat er onderzoek
gedaan wordt naar IC om zo beter inzicht te krijgen in de te volgen diagnosestelling en
7. Referenties
1 Ratner V, Slade D, Greene G. Interstitial cystitis. A patient's perspective. Urol Clin North
2 Wein J Hanno M. Introduction - Interstitial Cystitis - An Update of Current Information.
3 Thompson C, Christmas J. Interstitial Cystitis - An Update. British Journal of Urology 1996,
4 Held PJ, Hanno PA, Wein AJ. Epidemiology of interstitial cystitis. In Hanno PM, Statskin
DR, Krane RJ: Interstitial Cystitis. London, Springer-Verlag, 1990, p29
5 Bade JJ, Rijcken B, Mensink HJA. Interstitial Cystitis in the Netherlands: Prevalence,
diagnostic criteria and therapeutic references. J 7Urol 1995; 154: 2035-2038.
6 Jones CA, Nyberg L. Epidemiology of interstitial cystitis. Urology 49(5A):2-9, 1997. 7 http://www.sonic.net/jill/icnet/handbook.html 8 Bade JJ. Interstitial Cystitis: new clinical aspects. Proefschrift 9 Anjum MI, Dzik-Jurasz A, Azzopardi A, Mufti-GR. Interstitial cystitis in men. Int-Urol-
10 Close CE, Carr MC, Burns MW, Miller JL, Bavendam TG, Mayo ME, Mitchell ME.
Interstitial cystitis in children. J Urol. 1996 Aug; 156(2 Pt 2): 860-2
11 De Juana CP, Everett JC. Interstitial cystitis, experience and review of recent literature.
12 Christmas TJ, Bottazzo GF, Milroy EJG. Interstitial cystitis: an hereditary autoimmune
13 http://www.niddk.nih.gov/health/urolog/pubs/cystitis/cystitis.htm 14 Hofmeister MA, He F, Ratliff T, Mahoney T, Becich MJ. Mast cells and nerve fibers in
interstital cystits (IC): An algorithm for histologic diagnosis via quantitative image analysis and morphometry (QIAM). Urology 1997; 49(5A): 41-7.
15 http://www.sonic.net/~jill/icnet/basics.html 16 http://www.medscape.com/Medscape/question/1998/07.98/q433.html 17 O’leary MP, Sant, GR, Fowler FJ, Whitmore KE, Spolarich-Kroll J. The interstitial cystitis
symptom index and problem index. Urology 1997; 49 (5a): 58-65.
18 Fall M, Johansson Sl, Aldenborg F. Chronic interstitial cystitis: a heterogenous syndrome.
19 Holm-Bentzen M, Nording J, Hald T. Etiology: etiologic and pathogenic theories in
interstitial cystitis, in Hanno PM, Staskin DR, Krane RJ , Wein AJ (Eds.): Interstitial Cystitis. London, Springer-Verlag, 1990: 63-77.
20 Hunner G. Elusive ulcer of the bladder. Am J Obstet 1918; 78: 374. 21 Hanish K Pool T. Interstitial and hemorrhagic cystitis: viral, bacterial, fungal studies. J Urol
22 Collan Y, Afthan O, Kivilaakso E Oravisto K. Electron microscopic and histologic findings
on urinary bladder epithelium in interstitial cystitis. Eur Urol 1976; 2: 242-7
23 Haarala M, Jalava J, Laato M, Kiilholma P, Nurmi M, Alanen A. Absence of bacterial DNA
in the bladder of patients with interstitial cystitis. J Urol 1996; 156(5):1843-5.
24 Duncan JL, Schaeffer AJ. Do infectious agents cause interstitial cystitis? Urology 1997;
25 Harrington D, Fall M, Johansson S. Interstitial cystitis: Bladder mucosa lymphocyte
immunophenotyping and peripheral blood flow cytometry analysis. J Urol 1990; 144: 868-871.
26 Alagiri M, Chottiner S, Ratner V, Slade D, Hanno PM. Interstitial cystitis: unexplained
associations with other disease and pain syndromes. Urology 1997; 49 (5A): 52-7.
27 Holm-Bentzen M, Larson S, Hainau B, et al. Non-obstructive detrusor myopathy in a
group of patients with chronic abacterial cystitis. Scand J Urol Nephrol 1985; 19: 21.
28 Powell T. Studies on lymphatics of female urinary bladder. Surg Gynecol Obstet 1944; 78:
29 Engel W. Interstitial cystitis. Cleve Clin Q 1939; 6: 307. 30 Powell T. Studies on the etiology of Hunner ulcer. J Urol 1945; 58: 823. 31 Yamada T, Taguchi H, Nisimura H et al. Allergic study of interstitial cystitis. Arerugi 1984:
32 Morse L. Unusual occupational rheumatologic and musculoskeletal disorders. Occup Med
33 Galloway N, Gabale D, Irwin P. Interstitial cystitis or reflex sympathic dystrophy of the
34 Parsons CL, Schmidt JD, Pollen JJ. Successful treatment of interstitial cystitis with sodium
pentosanpolysulfate. J Urol 1983; 13: 51-3.
35 Parsons CL, Parsons JK. Interstitial cystitis in Raz S (Ed.). Female Urology 2nd ed. WB
Saunders, Philadelphia, 1996, Chap 15, 167-182.
36 Dixon JS, Holm-Bentzen M Gilpin et al. Electron microscopice investigation of the bladder
urothelium and glycolax in patients with interstitial cystitis. J Urol 1986; 135: 621-5.
37 Chelsky MJ, Rosen SI, Knight LC, Maurer AH, Hanno PM, Ruggieri MR. Bladder
permeability in interstitial cystitis is similar to that of normal volunteers: direct measurement by transvesical absorption technetium diethylenetriaminepenta-acetic acid. J Urol 1994; 151: 346-9.
38 Parsons CL, Mulholland S. Successful treatment of interstitial cystitis with sodium
pentosanpolysulfate. J Urol 1987; 138: 153-5.
39 Mulholland SG, Hanno P, Parsons CL, Sant GR, Statskin DR. Pentosan polysulfate
sodium for therapy of interstitial cystitis. A double-blind clinical study. Urology 1990;35 : 552-8.
40 Parsons CL, Benson G, Childs SJ, Hanno P, Sant GR, Webster G. A quantitatively
controlled method to study prospectively interstitial cystitis and demonstrate the efficacy of pentosanpolysulfate. J Urol 1993; 150: 845-8.
41 Parsons CL. Epethelial coating techniques in the treatment of interstitial cystitis. Urology
42 http://www.niddk.nih.gov/health/urolog/pubs/cystitis/cystitis.htm 43 Fall M, Johansson S, Vahlne A. A clinicopathological and virological study of interstitial
44 Gillespie L, Jomes J. Epstein-Barr virus infection and interstitial cystitis. The rosette stone
of inflammatory disease. J Urol 1986; 135: 271A.
45 Hanash K, Pool T. Interstitial and hemorrhagic cystitis: Viral, bacterial and fungal studies.
46 Levin R, Laukear R et al. Effect of chronic nitrofuramtoin on the rabbit urinary bladder. J
47 Hukkanen V. Viruses and interstitial cystitis: adenovirus genomes be demonstrated in
urinary bladder biopsies. Urol Res 1996; 24(4): 235-238.
48 Parsons CL, Stein Pc, Bidair M, Lebow D. Abnormal sensitivity to intravesical potassium
in interstitial cystitis and radiation cystitis. Neurourol Urodyn 1994; 13: 515-520.
49 Ahmed M, Davison OW. Severe cystitis associated with tiaprofenic acid. Br Med J 1991;
50 O’Neill Gf. Tiaprofenic acid as a cause of non bacterial cystitis. Med J Aus 1994; 160:
51 Harrison Wj, Willis Rg, Neal DG. Adverse reactions to tiaprofenic acid mimicking
interstitial cystitis. BMJ 1994; 309: 574-5
52 Plosker GL, Wagstaff AJ. Tiaprofenic acid: A reappraisal of its pharmacological properties
and use in the management of rheumatic diseases. Drugs 1995; 50(6): 1050-75
53 Green GF, Miljard OH, Norman RW et al. Cystitis associated with tiaprofenic acid. J Urol
54 Bramble FJ, Morley. Drug-induces cystitis: the need for vigilance. Br J Urol 1997; 79: 3-7 55 Gillenwater JY, Wein JL. Summary of the National Institute of Arthritis, Diabetes,
Digestive and Kidney diseases workshop on interstitial cystitis, National Institutes of Health, Bethesda, Maryland, August 28-29 1987. J. Urol., 140:203-206,1988.
56 Hanno P, Levin RM, Monson FC, Teusscher C, Zhou ZZ, Ruggieiri M, Whitmore KE, Wein
AJ. Diagnosis of interstitial cystisis. J. Urol, 143: 278-281,1990.
57 Dundore PA, Schwartz AM, Semerjian H. Mast cell counts are not useful in the diagnosis
of nonulcerative interstitial cystitis. J Urol 1996 Mar; 155(3): 885-887.
58 Parkin J, Shea C, Sant GR. Intravesical dimethyl sulfoxide (DMSO) for interstitial cystitis -
A practical approach. Urology 1997; 49 (5A): 105-107.
59 Snat GR. Intravesical 50% dimethyl sulfoxide (RIMSO-50) in treatment of interstitial
60 Perez-Marrero R, Emerson Le, Feltis JT. A controlled study of dimethyl sulfoxide in
interstitial cystitis. J Urol 1988; 140: 36-9.
61 Sant Gr, LaRock DR. Standard intra-vesical therapies for interstitial cystitis. Urol Clin
62 Jacob SW, Herschler R. Biological actions of dimethyl sulfoxide. Ann NY Acad Sci 1975;
63 Hanno PM. Analysis of long-term elmiron therapy for interstitial cystitis. Urology 1997; 49
64 Jepsen JV, sall M, Rhodes PR, Schmidt d, Messing, Bruskewitz RC. Long term
experience with pentosanpolysulfate in interstitial cystitis. Urology 1998; 51 (3): 381-7.
65 Barrington JW, Stephenson TP. Pentosanpolysulphate for interstitial cystitis. Int
Urogynecol J Pelvic Floor Dysfunct 1997;8(5):293-295.
66 Hwang P, Auclair B, Beechinor D, Diment M, Einarson TR. Efficacy of pentosan
polysulfate in the treatment of interstitial cystitis: a meta-analysis. Urology 1997; 50(1): 39-43.
67 Bade JJ, Laseur M, Nieuwenburg A, van der Weele LT, Mensink HJ. A placebo-controlled
study of intravesical pentosanpolysulphate for the treatment of interstitial cystitis. Br J Urol 1997; 79(2): 168-171.
68 Theoharidas TC, Sant GR. Hydroxyzine therapy for interstitial cystitis. Urology 1997; 49
69 Parsons CL, Boychuk D, Jones S. Bladder surface glycosaminoglycans: an epithelial
permeability barrier. J Urology 1990: 143: 139-142.
70 Parsons CL. Housley T, Schmidt JD. Treatment of interstitial cystitis with intravesical
71 http://www.niddk.nih.gov/health/urolog/pubs/cystitis/cystitis.htm 72 http://www.sonic.net/jill/icnet/handbook/instill.html#Silver
73 http://www.medscape.com/SCP/IIU/1997/v10.n03/u609.pontari/ u609.pontari.html 74 Peeker R, Aldenborg F, Fall M. The treatment of interstitial cystitis with supratrigonal
cystectomy and ileocystoplasty: difference in outcome between classic and nonulcer disease. J Urol 1998; 159(5): 1479-82.
75 Fall M, Lindstrom S. Transcutaneous electrical nerve stimulation in classic and nonulcer
interstitial cystitis. Urol Clin North Am 1994; 21(1): 131-9.
76 http://www.sonic.net/jill/icnet/handbook/nerve.html 77 http://www.sonic.net/jill/icnet/handbook/surgical.html 78 Draucker C. Coping with a difficult-to-diagnose illness: The example of interstitial cystitis.
79 Ratner V. Rediscovery of a 'rare' disease: A patient's perspective on interstitial cystitis.
Michael Francis Addison Woodruff Bibliography Michael Francis Addison Woodruff—Bibliography (With R. Douglas Wright) The diagnosis, incidence and treatment of avitaminosis A and D in obstructive jaundice. Aust. N.Z. J. Surg., 10 , 135-145. (With R.L.R. Sampimon) Some observations concerning the use of hypnosis as a substitute for anaesthesia. Med. J. Aust., 1 , 393-395. In